zondag 18 december 2016

Erika's oplossing

Ylja Band
© Ylja Band

Erika draait de kraan dicht. Uit de douchekop vallen nog enkele druppels. De stoomwolk in de cabine beneemt haar de adem. Ze moet enkel de glazen deur openduwen om zichzelf van dat verstikkende gevoel te verlossen, maar Erika wacht. Ze wacht tot de wolk een mistbank is geworden die niet hoger dan haar enkels reikt. Pas daarna stapt ze uit de cabine en dept haar lichaam droog. In het midden van haar handdoek zit een rood vlekje. Voor de spiegel tast ze haar lichaam af. Ze zoekt het bloed. Het druppelt uit haar wijsvinger, uit een sneetje in haar vingertop. Gedurende één, twee minuten drukt ze er een washandje tegen, dan haalt ze het weg. Vrijwel meteen blinkt een vers rood lijntje in het vlees.
  ‘Erika,’ roept Max. Een tweede keer. En nog eens. Ze reageert niet. Hij draait zijn hoofd om de badkamerdeur. ‘We zijn te laat,’ zegt hij. ‘We zijn weeral te laat.’

Twee weken eerder zat Erika op exact dezelfde plek, in de driezitbank in de woonkamer van haar schoonouders, toen vierden ze de verjaardag van de broer van Max. Vandaag is er geen speciale reden voor hun bezoek. Het is zondag. Meer redenen heeft haar schoonfamilie niet nodig om zich van drie tot zes rond een tafel met koffie en gebak te scharen.
  Wat heb ik met die hele zooi te maken, vraagt Erika zich af. Max begrijpt niet dat ze soms alleen thuis wil zijn, dat ze op haar eigen bank wil zitten met een glas wijn. Geluk is voor haar een huis zonder mensen. Een opmerking waarop hij steevast reageert met: ‘Zie je mij nog graag?’
  Er moet iets gebeuren, denkt ze, het maakt niet uit wat. Iets dat de sleur doorbreekt: de salontafel die vlam vat of een luster die naar beneden dondert. Gewoon iets. Uit pure verveling kieperde ze ooit een bodempje koffie in de bloempot van de ficus. Zomaar, zonder reden. Het zoontje van haar schoonbroer had haar in de smiezen en zette het op een huilen toen ze haar kopje omdraaide. Ze prees zichzelf gelukkig dat zijn articulatievermogen te weinig was ontwikkeld om woorden als koffie of bloempot uit te spreken.

‘Slaapwel,’ zegt Max. 
  ‘Zoiets,’ zegt Erika.
  Hij legt zijn hand op haar buik en likt haar plagend achter het oor.
  ‘Hé nou.’ Ze wil hem van zich afduwen, maar hij is te sterk en drukt zich tegen haar aan. Zijn harde geslacht klopt op haar onderrug. ‘Ik ben moe,’ zegt ze.
  ‘Raad eens wat ik voor je verjaardag heb gekocht,’ zegt hij.
  Ze kent dit gesprek. Zelfs al geeft ze het juiste antwoord, dan nog zal hij het ontkennen. Stiekem hoopt ze dat hij een cadeaubon van haar favoriete zaak in de stad heeft gekocht. Het zou haar goed uitkomen, de douchegel is bijna op, maar ze weet dat hij geen euro aan dat soort dingen besteedt. Ze ontspant haar lichaam en doet alsof ze langzaam in slaap valt. Max wordt zacht, laat haar los en draait zich om. Zijn ademhaling vertraagt en hij begint te snurken. Erika maalt over de nakende winter. Een seizoen waarin de familie van Max haar agenda inpalmt. Aardig zijn, het lukt haar de laatste tijd steeds minder goed. Ze dacht dat het zoiets was als fietsen: eens je het onder de knie hebt, vergeet je nooit meer hoe het moet. De rode digits van de klokradio gloeien in het donker. Over minder dan drie uren moet ze opstaan.

Erika loopt door een verlaten straat. De voetpaden, huizen en het asfalt lijken uit snoepgoed opgetrokken. Ze likt aan een felrode stoeprand, verwacht de smaak van aardbei of framboos, maar proeft in plaats daarvan zeep. Een teil met water valt uit de lucht. Ze draait haar tong los, spoelt de rode spiermassa uit en steekt ze terug in haar mond. Ze wrikt een tegel van het voetpad los, zet haar lippen aan een van de hoeken en blaast. De tegel zwelt op tot een rood-wit gestreepte ballon. 
  Een bieptoon wurmt zich in haar oor. Ze spert haar ogen open. Op haar netvlies brandt het laatste beeld van haar droom: tientallen ballonnen stijgen op naar een blauwe hemel. Max buigt over haar heen en trekt de klokradio uit het contact. Hij legt zich terug neer en snurkt verder. De kamer is ijskoud. Erika weet dat ze op moet staan, anders dommelt ze weer weg. Ze rolt uit het bed, slaat haar armen om zich heen en loopt naar de badkamer. Ze zet de verwarming op de maximumstand en laat het bad vollopen. Het badschuim kleurt het water paars en verspreidt een geur van lavendel. Ze gooit haar pyjama uit en stapt in de kuip. Die ochtend blijkt ze immuun voor het verkwikkend effect dat het etiket op de flacon haar belooft. Door de overvloed aan schuim lijkt het alsof haar lichaam vanaf haar middenrif is verdwenen. Tot twee keer toe trekt ze een been uit het water en kronkelt met haar tenen.
  Om acht uur hoort ze de wekker van Max aflopen. Nog geen minuut later poetst hij zijn tanden in de badkamer. Ik moet uit het bad komen, denkt Erika. Het water is afgekoeld en de huid van haar vingertoppen is gerimpeld. Ze wil samen met hem de deur uit gaan en de metro naar het werk nemen.

De voordeur valt in het slot. Is hij al weg, vraagt Erika zich af. Net hoorde ze hem nog cornflakes in een kom gieten. Ze stapt uit de kuip, slaat een badmantel om haar lichaam en gaat naar beneden. De keukenklok staat op half negen. Ze raakt nooit meer op tijd op het werk. Voor haar part ontploft de boel daar vandaag. Ze nestelt zich met een kop koffie en een tijdschrift in bed en belt naar de personeelsdienst om een dag vakantie te vragen. Een kwartier later wordt de goedkeuring via sms bevestigd. Ze kruipt onder de lakens en valt meteen in slaap.

De metro dendert het station binnen en komt tot stilstand. De deuren schuiven open en laten enkele passagiers los. De zuigkracht die de deuropening tijdens de spits op Erika uitoefent, laat zich op dit uur van dag niet gelden. Ze kan instappen of wachten op de volgende. Op het perron weerklinkt een gepiep dat het vertrek aankondigt. Ze springt aan boord, hoort achter zich de rubberen banden van de deuren tegen elkaar klappen en zet zich op een van de banken neer. De metro trekt zich opnieuw op gang. Het raam duwt het helverlichte perron uit beeld en verandert in een zwarte spiegel. Hij weerspiegelt Erika’s gezicht en bovenlichaam. Ze zou kunnen opstaan en in het gangpad dansen als een gek. Haar spiegelbeeld zou geduldig op haar wachten en pas durven te bewegen als ze terug in dezelfde positie aan het raam gaat zitten. Ze laat een vinger over haar kaaklijn lopen en knippert een paar keer met haar ogen. Ze schrikt wanneer haar evenbeeld in het niets oplost. De metro is een volgend helverlicht station binnengereden. Ze kijkt uit het raam en leest de grote blauwe letters op de lichtbak. De letters vormen de naam van haar bestemming. Ze grist haar handtas van de bank en haalt net voor ze uitstapt haar gsm tevoorschijn om te kijken hoe laat het is. Het toestel glipt uit haar hand en valt tussen het perron en het metrostel in. Haar gsm landt tussen de donkere keien van het spoor. Het schermpje licht nog enkele seconden op en valt dan uit.

‘Zwanger?’ vraagt Erika, ‘Maar hoe dan?’ Ze wil de vermoeidheid terug in haar ooghoeken duwen. Haar vingers worden nat.
 ‘U was niet van plan zwanger te worden?’ De dokter haalt een doos met zakdoekjes uit de schuif van zijn bureau.
  Zwanger? Zij? No way. Ze is gewoon moe, meer is er niet aan de hand.
  ‘Ik wil geen kind, ik wil een slaappil.’
  ‘Neem uw tijd om aan het idee te wennen. Praat erover met uw echtgenoot.’

De prikklok geeft zes minuten over negen aan. Erika haalt haar schouders op en houdt haar badge voor de klok. Ze gaat aan haar bureau zitten en zet de computer aan. Haar blik dwaalt af naar de orchidee naast het scherm, een cadeau dat ze vorig jaar voor haar verjaardag van de collega’s heeft gekregen. Het lukt haar niet de plant opnieuw te doen bloeien. Ze pakt een schaar en kortwiekt de takken en bladeren tot een stomp. Met een oorverdovend geluid valt de bloempot aan stukken op de grond. Erika wil de grootste scherven verzamelen, maar snijdt zich aan een van de scherpe randen. Het bloed welt op in haar handpalm.
  ‘Ik ga om een vuilblik en een pleister,’ zegt ze, terwijl ze zich tussen de lichamen wurmt die zich rond haar bureau hebben verzameld. Ze loopt voorbij het lokaal met materiaal van de onderhoudsploeg en de receptie waar de verbanddoos ligt. Onderweg veegt ze met haar arm alles wat op de balie ligt op de grond. Een briefopener valt met de punt naar beneden en boort zich in haar enkel. Met haar badge ontgrendelt ze de deur die toegang geeft tot de kantoren van de directie. Ze duwt de koffieautomaat omver en geeft een trap tegen de watertank. De ceo en de personeelsdirecteur lopen op haar toe. Ze rukt een brochurehouder van de muur. De standaard vliegt door de gang en treft de ceo. De personeelsdirecteur duikt naar haar voeten en trekt de briefopener uit haar enkel. Het bloed spuit naar buiten.  
  ‘Kijk nu wat u hebt gedaan!’ zegt ze. Ze plant de naald van haar hak in zijn gezicht. De man schreeuwt het uit en grijpt naar zijn neus.
  Iemand legt een hand op haar schouder en schudt haar door elkaar. Ze draait zich om en ziet dat de gang achter zich in een zwart gat is veranderd. In het midden ontwaart ze een mond. Hij spreekt haar naam uit. Een tweede keer. En nog eens. Het zwart zuigt alles naar zich toe: de koffieautomaat, de watertank, een bureau, een stoel. Het gat krijgt ogen, oren, een neus en haren. De brochurehouder en de ceo verdwijnen in het voorhoofd. De personeelsdirecteur wappert als een vlag aan de briefopener die hij in de muur heeft geplant. Tevergeefs grijpt Erika naar zijn voeten. Ze wordt uit haar stiletto’s gezogen, van de grond opgetild en door het gat opgeslokt.
  ‘Erika?’ vraagt Max.
  Ze opent loom haar ogen.
  ‘Hoe gaat het? Voel je je beter? Wat heeft hij gezegd?’
  Ze richt zich op in bed.
  ‘Erika, wat heeft de dokter gezegd?’
  ‘Hoe laat is het?’
  ‘Dat doet er toch niet toe. Zeg me hoe het met je gaat.’
  Ze kijkt hem verdwaasd aan.
  ‘Erika, kom op nou. Wat scheelt er? Ben je ziek? Zeg me dat je naar de dokter bent geweest.’
  ‘Hij denkt dat ik zwanger ben.’ Ze sluit haar ogen. Hij neemt haar in zijn armen en zoent haar op de plekken waar zijn lippen het eerst landen.
  ‘Ik ben niet zwanger,’ zegt ze, luider dan ze wilde. Zijn grip verslapt. Ze opent haar ogen en kaatst zijn verwarde blik terug. ‘Ik ben niet misselijk van een kind. Ik ben gewoon moe. Als ik ’s morgens wakker word, wil ik terug gaan slapen. Begrijp je dat? Ik ben altijd moe. Altijd.’
  Hij wil haar opnieuw vastpakken, maar ze duwt hem weg. Zijn armen glijden van haar af. Zijn lichaam rolt naar de andere kant van het bed. Hij kijkt een tijdje naar het plafond, wil dan een hand op haar buik, haar heup, haar dijbeen leggen, maar bedenkt zich na een poging die halfweg zijn en haar kant van het bed eindigt. 

De rug van een wijsvinger klopt op de deur – eerst hard, dan zacht. Knokkels kloppen – zachter, bijna onhoorbaar. Max vraagt hoe ze zich voelt, of het al beter gaat, of ze honger heeft, of ze wil opendoen. Hij vertrekt zo meteen naar zijn ouders en vraagt of ze mee wil gaan.
  Ze staart naar de zwarte display van haar klokradio. Het contactsnoer ligt om het toestel gekruld. Ze zit op de rand van het bed en wacht. Buiten rijdt Max met de auto de oprit af. Hij draait met een schurend geluid de banden naar rechts en geeft gas. Ze veert recht, haalt de stoel onder de klink uit, gooit de deur open en holt naar de wc.

De telefoon rinkelt. Een tweede keer. En nog eens. Neem dan toch op, denkt Erika, maar het gerinkel houdt aan. Ze tast naar haar gsm op het nachtkastje, maar in plaats van iets hards en hoekigs voelt ze iets vloeibaars. Haar hand hangt in een kom soep. Ze moet in slaap zijn gevallen toen ze zich terug in het bed installeerde om te eten. De telefoon blijft rinkelen. Het geluid komt van beneden. Ze staat op en gaat de trap af. In de woonkamer licht het schermpje van de vaste telefoon op. Nog verdwaasd door de slaap, drukt ze onmiddellijk op het groene telefoontje. ‘Ik word oma!’ zegt haar schoonmoeder.
   Erika voelt alleen haar gezicht. Wanneer ze over haar kaak wrijft, schiet er een pijnscheut door haar lichaam. Haar vingertoppen zitten onder een bruine smurrie. Ze herinnert zich het gezichtsmasker van chocolade en chili dat ze in de koelkast had gevonden. Volgens de keukenklok heeft het meer dan een uur op haar gezicht gelegen. Ze laat de telefoon vallen en loopt naar de badkamer. Het washandje is als een vlam. Haar huid smelt bij elke aanraking. Wanneer het haar eindelijk is gelukt het masker af te wassen, ziet ze in de spiegel een rood aangelopen gezicht, opgezwollen ogen en haren die tegen haar voorhoofd en wangen plakken. Ze plant een vuist in het midden van haar evenbeeld. Het glas breekt en valt in scherven in de lavabo. De rug van haar hand bloedt. Ze trekt de kastdeuren open, gooit alle verzorgingsproducten in het bad en draait de kraan open. Het water schuimt als gek. Ze grist een bol staalwol uit de kast met poetsmateriaal en stapt in het bad. Telkens wanneer een zeepbel tegen haar gezicht uit elkaar spat, springen de tranen in haar ogen. Ze wrijft met een stuk zeep over de staalwol en trekt haar been uit het water. Ze schuurt ermee over haar voet en bekijkt het resultaat. Prima, denkt ze, al twee van mijn vijf tenen zijn verdwenen.

  Max neemt met gierende banden de laatste bocht en laat de auto in het midden van de straat achter. De geur in de inkomhal doet hem kokhalzen. Hij houdt een zakdoek voor zijn neus en mond en roept: ‘Erika!’ Hij neemt de trap naar boven en loopt naar de badkamer. De spiegel is gebroken, de kastdeuren hangen uit hun hengsels, het water stroomt over de badrand en het schuim reikt tot aan het plafond. Hij steekt zijn armen in het water en vist half verteerde bruisballen en stukken zeep uit de kuip. Hij duwt zijn hoofd in het bad en ziet een hand – haar hand, hun trouwring. Hij wil haar uit het water trekken, maar voelt tegen zijn verwachting in geen weerstand. Hij valt achterover en landt hard op zijn rug op de grond. Haar hand, maar ook niet meer dan dat, ligt op zijn buik. Een vuist, bloedeloos en netjes gewassen. Tussen de vingers een web van staalwol.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten