donderdag 31 juli 2014

Het zijn moeilijke tijden

Mijn naam is Sam. 31 jaar, 68 kilo, 1,81 meter. Meestal schoenmaat 42. Geen baard, bril of snor. Mijn haar is bruin. Mijn handen zijn groot. Ik woon in Zaventem op de derde verdieping van een grijs appartementsgebouw. Ik werk sinds begin 2011 op de sociale dienst van de politie in Brussel Stad. Ik wil volgend dagboekfragment van 15/05/2011 met u delen:

Vanmorgen heb ik een dode vrouw gezien. Haar televisie speelde nog. In haar handen hield ze een tv-gids vast, opengeslagen op 3 april. Het leek wel of ze twijfelde over het programma waar ze die avond naar zou kijken. De vloer wemelde niet van de maden. Ze dronk veel, at zelden. Volgens de buren die haar nooit zagen. Het weinige vlees rond haar botten droogde gewillig. Ik vroeg mij af hoe een begrafenisondernemer haar lichaam in een kist zou krijgen. Ik was bang dat ze zou breken bij de minste aanraking.
Ik ben gisteren naar een tentoonstelling gegaan. In het oud begijnhof van de stad waren alle binnenmuren uitgebroken. ‘Waarom ik dit als curator heb gedaan:’ stond aan de ingang op een bord geschreven. In een van de ruimtes zweefde een boomhut aan stalen kabels. In de hut speelde een filmpje waarin de kunstenaar zijn werk verklaarde. Hij vond auto’s lelijk en milieuonvriendelijk. Hij had een constructie van hout en plastic bedacht om op het dak en een deel van de voorruit van zijn auto te installeren. Niet alleen de auto zag er beter uit, de constructie kon ook zieke stadsduiven vangen. De vogels kregen speciale zaden te eten. Na vertering poepten ze zeep, rechtstreeks op de voorruit. Als het regende kon hij met een spons de ruit onmiddellijk reinigen.
Ik heb vannacht walgelijk gedroomd. Een blonde babe met siliconen borsten liep de hele tijd aan mijn kop te zeuren. Ze gaf een feest en klaagde over al het werk dat daarbij kwam kijken. Ze toonde mij haar zwembad dat gevuld was met Engelse room en dikke, glimmende bloedzuigers. Ze duwden hun lijfjes boven en onder de roomspiegel. ‘Ik heb meteen genoeg gemaakt,’ zei ze. De gasten sijpelden een voor een binnen. De babe viste voor iedereen een bloedzuiger uit het zwembad en ze overgoot het dier met een goed gevulde pollepel Engelse room. Slechts één gast at zijn portie op, de anderen keken onthutst naar hun bord.

Mijn huisarts is gestopt met mijn dagboek te lezen. Hij wijt mijn gedrag aan een identificatie van mijn zelf met een onjuist denkbeeld. Die diagnose heeft hij van het internet geplukt, dat heb ik zelf gezien. Hij googlede de symptomen terwijl hij met mij sprak. Zijn vingers typten drie letter: e, g, o. Ego.
‘Denk op moeilijke momenten aan je naam, je leeftijd en je woonplaats,’ zegt hij sindsdien voor hij mij laat betalen. ‘En kom tot rust.’
Hij heeft mij een pil voor de wintermaanden gegeven. Ik mag ze enkel nemen wanneer mijn borstkas zwelt van taal. Wanneer woorden door lagen wol, katoen en leder niet meer uit mijn openingen kunnen lopen. Wanneer de pen in mijn hand mijn verstand niet meer kan volgen. Wanneer ik geen vrede meer kan nemen met: ‘Mijn naam is Sam, ik ben 31 jaar en ik woon in Zaventem’. Dan moet ik slikken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten